leeservaringen

Idee van het proza, Giorgio Agamben

 boek2

Giorgio Agamben

kwam via mijn geliefde - en bij hem weer via een vriend van hem - op mijn weg. Toen ik de beschrijving van het boek Idee van het proza, las, heb ik dat onmiddellijk bij mijn lokale boekhandel besteld. Iedereen die spreekt over 'het gebied van voor het geformuleerde' of hoe je dit ook zult noemen, heeft mijn heftige interesse. Intussen vond ik op Youtube deze kleine opname: een kort interview met hem van een Berlijnse zender over het onderwerp corona. De man in deze weelderige groene tuin en de antwoorden die hij geeft zijn erg mooi. Met dit beeld van de schrijver anno 2020, lees ik zijn boek uit 1985, voor het eerst in het Nederlands vertaald in 2019. 
Het boek ziet er helder en prachtig uit. Ik lees erin en ik lees er nog eens in. Wat ik niet begrijp laat ik even rusten. Geeft niet. ik zal het herlezen. 

 

Idee van de liefde (bladzijde 51)

Leven in de intieme sfeer van een vreemd wezen, niet om het naderbij te komen of te leren kennen, maar om het in zijn vreemdheid en afstand te laten, of liever: het onopvallend te laten - zo onopvallend dat het helemaal opgaat in zijn naam. En dag na dag, zij het met zeker ongenoegen, niets anders zijn dan de altijd open plek, het onvergankelijke licht waarin dat ene wezen, dat ding, voor altijd blootgesteld en gevangen blijft. 
Het eerste deel van deze zin snap ik heel goed (vermoed ik), maar het tweede deel snap ik bijvoorbeeld nog niet. Tenzij Agamben hiermee bedoelt 'de ik-figuur', degene die 'de geliefde ziet'. 

 

Idee van de studie (bladzijde 54 en verder)

De etymologie van het woord studium brengt op dit punt helderheid. Het gaat terug op de wortel st- of sp-, die een stoot, een schok aanduidt. Zo te zien zijn studeren (studiare) en (zich) verbazen (stupire) verwant: wie studeert bevindt zich in de situatie van iemand die een stoot heeft ontvangen en onthutst blijft staan over wat hem heeft getroffen, zonder er grip op te krijgen of in staat te zijn zich ervan los te maken....
Dit festina lente, deze afwisseling van verbazing en luciditeit, ontdekking en ontreddering, ondergaan en handelen, is het ritme van de studie. 

 

Idee van de vrede (bladzijden 73, 74)

Vredesteken, pace, pact, overeenkomst. Toestand die op het pact volgt is niet pax, maar otium, waarvan de onzekere overeenkomsten in andere Indo-Europese talen zoiets betekent als leegte, tevergeefs, woestenij, dus: leegte, afwezigheid van doel. Een vredesgebaar zou dus een gebaar kunnen zijn, dat de ledigheid en leegte van de hand laat zien, het gebaar waamee men in veel volkeren elkaar groet. 
De waarheid is echter, dat er geen vredesteken bestaat of kan bestaan, omdat echte vrede pas daar zou zijn waar alle tekens vervuld en gedoofd zijn. Alle strijd tussen mensen is strijd om erkenning, en de vrede die op deze strijd volgt, is slechts een overeenkomst die de tekens en voorwaarden vastlegt van de precaire wederzijdse erkenning. Zo'n vrede is altijd alleen vrede van naties en in de sfeer van het recht, de fictieve erkenning van een identiteit in de taal, die uit de oorlog voortkomt en erin zal eindigen. 
Niet zich beroepen op tekens of gewaarborgde beelden, maar zich in geen enkel teken en beeld herkennen: dat is vrede of - zo men wil - de vreugde die ouder is dan de vrede en die een prachtige franciscaanse parabel omschrijft als een - nachtelijk, geduldig, thuisloos - verblijf in de niet-herkenning. Zij is de volkomen lege hemel van de mensheid, de manifestatie van het nietige als het enige thuisland van de mens. luce 3

 

Luce Irigaray

Ik moet bij deze taal van Agamben onmiddellijk denken aan de boeken van Luce Irigaray. Zij onderzocht de verwevenheid van taal en bepaaldheid (namelijk de 'mannelijke', degene die het voor het zeggen heeft en dus afwezigheid van het eigene, inwendige, voortdurend veranderende 'vrouwelijke'). Uit haar boek 'Dit geslacht dat niet (één) is dit citaat:
Zoek niet eens dit alibi. Doe wat bij jullie opkomt, wat jullie bevalt, zonder 'rede(n)', zonder 'vooropgezet doel', zonder 'verantwoording'. Het is niet nodig jullie impulsen de waardigheid van categorische imperatieven te verlenen, noch voor jullie, noch voor anderen. Ze kunnen veranderen, overeenstemmen, of niet, met de grillen van anderen. Vandaag al, niet pas morgen. Verplicht je niet tot de herhaling, laat je dromen of verlangens niet in unieke en definitieve voorstellingen verstarren. Jullie hebben zoveel continenten te onderzoeken dat jezelf grenzen stellen erop neer zou komen niet van heel je 'natuur' te 'genieten'.   

 

Onderscheid tussen 'naam' en 'vertoog' (bladzijde 103, 104)

De antieke filosofie onderscheidde het niveau van de naam (onoma) van dat van het vertoog (logos). Antistenes stelde als eerste dat er voor de enkelvoudige en eerste substanties geen logos kan zijn, maar alleen namen. Niet datgene is onzegbaar, wat op geen enkele manier in de taal wordt aangetoond, maar dat wat in haar alleen benoemd kan worden. Zegbaar is daarentegen dat waarover men in een beschrijvende vertoog kan spreken, ook als 'de naam' ervoor ontbreekt. Het onderscheid tussen zegbaar en onzegbaar loopt dus dwars door de taal heen.
De mystiek zegt, dat 'de naam' ingang kan hebben in de zinnen, maar wat deze zeggen, is niet wat 'de naam' geroepen heeft.

De filosoof deelt de argwaan tegenover een te snelle gelijkstelling van de twee niveau's, maar zij twijfelt er niet aan dat ze op haar manier recht kan doen aan wat 'de naam' geroepen heeft. Daarom blijft het denken niet stilstaan op de drempel van 'de naam', noch kent het daaroverheen andere geheime 'namen': in 'de naam' zoekt het de idee. Want zoals in de Hebreeuwse legende van de golem is de naam waarmee het ongevormde tot leven geroepen wordt, de naam van de waarheid. 

 

Idee van het raadsel (bladzijde 110)

(5)
Laten we eens aannemen dat alle tekens vervuld zijn, dat de straf van de mens in de taal is uitgezeten, alle mogelijke vragen naar tevredenheid beantwoord en alles wat gezegd kan worden gezegd is. Wat zou dan het leven van de mensen op aarde zijn? 'Onze levensproblemen',  zul je zeggen, 'zullen niet eens aangeroerd zijn.'Maar stel dat we dan nog lust hebben om te huilen of te lachen, waar zouden we dan om huilen of lachen, wat zou dat huilen of lachen zijn, die immers zolang wij in de taal gevangenzaten niets anders waren en konden zijn dan de droevige of gelukzalige, tragische of komische ervaring van de grenzen en ontoereikendheid van de taal? Waar de taal helemaal voltooid, helemaal begrensd zou zijn, begint het andere lachen, het andere huilen van de mensheid. 

 

Idee van de taal (2) (Ingeborg Bachmann in memoriam), (bladzijde 118)

(naar, In de strafkolonie, Kafka)
Wat de veroordeelde in zijn laatste uur zwijgend leert begrijpen, is de zin van taal. Mensen - zo zou je kunnen zeggen - leven hun bestaan als sprekende wezens zonder de zin daarvan te begrijpen; maar voor iedereen komt ooit het zesde uur, waarin ook voor de stomste het licht op gaat. Het gaat natuurlijk niet om het begrijpen van een logische zin, die je ook met je ogen zou kunnen lezen. Het gaat om een diepere zin, die alleen met de wonden ontcijferd kan worden en die alleen de taal als straf toekomt

 

Idee van het ontwaken (Voor Italo Calvino), (bladzijde 135)

Nãgãrjuna onderwijst de leer van de leegte aan degenen die naar onderricht verlangden. Hij ontmoet ook logici, die zeggen dat ze dezelfde leer belijden. Nãgãrjuna ziet hoezeer hun leer hetzelfde lijkt, maar kan zich niets voorstellen dat verder van zijn leer af staat. Ja, ook zij onderwezen de leegte, maar ze bleven bij de voorstelling ervan staan..... Kortom, zij stelden de afwezigheid van elk boekzondergrondbeginsel weer als grondbeginsel op! Op die manier onderwezen zij de kennis zonder het ontwaken, de waarheid zonder haar uitvinding
Een van zijn lievelingsleerlingen is ook verstrikt geraakt in deze dwaallleer. Onderweg, in gedachten, ontwerpt Nãgãrjuna zijn Leerverzen uit het midden, die eindigt:
Als je daarentegen geduldig in de leegte van de voorstelling verblijft, je van haar geen enkel beeld maakt, dan bevind je je, o gelukkige, op de weg die we de middenweg noemen. Het relatief lege is niet meer relatief met betrekking tot iets absoluuts. Het lege beeld is van niets meer het beeld. Het woord is van zijn leegte helemaal vervuld. Deze vrede van de voorstelling is het ontwaken. Wie ontwaakt weet alleen dat hij gedroomd heeft, hij is zich alleen bewust van de slapende en van de leegte van zijn voorstelling. Maar de droom die hij zich nu herinnert, stelt niets meer voor en droomt niets meer.